A2 Meerjarenbegroting

Uitgangspunten financieel beleid

De beschikbare eerste geldstroom (rijksbijdrage plus collegegelden) wordt toegewezen aan onderwijs en onderzoek. Dat gebeurt via ons eigen verdeelmodel, dat zoveel mogelijk aansluit op het financieringsmodel van het ministerie. Omdat de minister pas in juni van het lopende boekjaar eventuele compensaties voor gestegen lonen, prijzen en studentenaantallen doorgeeft, maken we hiervoor in de begroting voor het komende jaar zelf een inschatting.

Om ook meerjarig deze stabiliteit te bereiken, hanteren we een vijfjarenhorizon voor de begroting. Het begrotingsjaar zelf is taakstellend en de meerjarenbegroting richtinggevend. De inzet van reserves moet voldoen aan ons reservebeleid en moet worden goedgekeurd door het CvB en de RvT. De Universiteitsraad heeft daarnaast instemmingsrecht op het inzetten van reserves. De budgetten voor bedrijfsvoering en huisvesting worden toebedeeld op basis van interne rekenregels, die regelmatig worden getoetst op marktconformiteit.

Om de financiën gezond te houden, toetsen we geplande materiële uitgaven aan de geldende normen voor solvabiliteit, liquiditeit en effect op het operationele resultaat en de cashflow. In de managementrapportage wordt periodiek over de ontwikkeling in de ratio’s gerapporteerd.

Door de huidige financiële context verschuift onze aandacht meer richting beheersing van kosten, zonder daarbij het tactische en strategische niveau om met de organisatie mee te denken en te adviseren (sturen) uit het oog te verliezen. Hiervoor hanteren wij bij de uitvoering van het financiële beleid het uitgangspunt van het continu verbeteren en daarmee het continu aanscherpen en bijstellen van Planning & Control en risicomanagement.

In 2020 is gestart met een project tot aanpassing van ons eigen verdeelmodel. Het nieuwe verdeelmodel voor de masterbudgetten evenals de analyse van de geoormerkte budgetten zijn reeds verwerkt in de budgetten met ingang van de begroting voor 2022-2026. De onderwijs en onderzoekscomponent (O&O) van het onderzoeksbudget is verwerkt in de begroting 2023-2027. De allocatie van de overige onderzoeksbudgetten is nog onderhanden. Hierbij wordt naast stabiliteit ook gekeken naar transparantie, toekomstgerichtheid en het realiseren van onze ambities uit Shaping2030.

Actuele ontwikkelingen

Alle meerjarencijfers die in deze continuïteitsparagraaf zijn opgenomen, zijn afkomstig uit de goedgekeurde begroting 2024-2028 welke is opgesteld in het najaar 2023. Ten tijde van het opmaken van dit jaarverslag in het voorjaar 2024 is duidelijk geworden dat er een aantal belangrijke ontwikkelingen zijn die impact hebben op de meerjarencijfers van de UT. Op de vorige pagina is al aangegeven dat dit onder andere naar voren komt in de lager dan voorspelde studentenaantallen wat natuurlijk ook een effect heeft op de collegegeld inkomsten en de Rijksbijdrage. Dit maakt de ombuigingsopgave voor de UT in de komende jaren groter. Ombuigingen die nodig zijn om langjarig met de financiële kengetallen (o.a. solvabiliteit en liquiditeit) te blijven voldoen aan de signaleringswaarden van OC&W. In het Spring Memorandum 2025 (voorjaar 2024), waarin de kaders voor de begroting 2025 zijn vastgelegd, zijn de effecten op de baten van de UT door de lagere studentenaantallen meegenomen. In de begroting 2025 (najaar 2024) wordt de extra ombuigingsopgave vertaald naar concrete acties.

Een aantal van de betreffende externe ontwikkelingen wordt onder andere toegelicht in onderdeel B1 van dit jaarverslag bij het onderwerp 'Risicogebieden; bedreigingen en kansen'.

Ontwikkeling balans 2024-2028

Op basis van de resultaatbegroting 2024-2028, het Lange Termijn Strategische Huisvestingsplan (LTSH) en het aflossingsschema van de lange termijn financiering, wordt voor de jaren 2024-2028 onderstaande balans ontwikkeling verwacht:

Balans per 31 december (M€) geconsolideerd

2023

2024*)

2025*)

2026*)

2027*)

2028*)

Immateriële vaste activa

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Materiële vaste activa

298,7

309,7

318,7

328,4

341,2

332,9

Financiële vaste activa

14,7

14,7

14,7

14,6

14,9

15,1

Totaal vaste activa

313,4

324,4

333,4

343,0

356,1

348,0

Voorraden

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Vorderingen

71,7

59,0

59,0

59,0

59,0

59,0

Kortlopende effecten

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Liquide middelen

129,8

90,1

91,9

87,7

77,1

79,0

Totaal vlottende activa

201,7

149,5

151,3

147,1

136,5

138,4

Totaal activa

515,3

473,9

484,7

490,1

492,6

486,4

Algemene reserve

129,5

116,0

112,3

112,1

111,3

112,5

Bestemmingsreserve publiek

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Bestemmingsreserve privaat

24,8

24,5

24,6

24,8

25,6

25,9

Bestemmingsfonds publiek

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Bestemmingsfonds privaat

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Totaal eigen vermogen

154,3

140,5

136,9

136,9

136,9

138,4

Voorzieningen

12,8

9,9

9,9

9,9

9,9

9,9

Langlopende schulden

87,8

109,4

123,8

129,2

131,7

124,1

Kortlopende schulden

260,4

214,1

214,1

214,1

214,1

214,0

Totaal passiva

515,3

473,9

484,7

490,1

492,6

486,4

  • *Gebaseerd op de goedgekeurde begroting 2024-2028

De hierboven weergegeven balans wordt de komende jaren voornamelijk beïnvloed door geplande vastgoedinvesteringen, die bij ingebruikname worden geactiveerd. Daarnaast is sprake van reguliere aflossingen van langlopende leningen en is de komende jaren een nieuwe lening voorzien van M€ 70, onder meer ten behoeve van het bijgestelde LTSH. Bovengenoemd beeld resulteert in een solvabiliteit ((eigen vermogen + voorzieningen)/totaal vermogen) voor de komende jaren tussen de 30% en 32%. Hiermee is voldaan aan de signaleringswaarde van 30%. Dit biedt ruimte om verantwoord te kunnen investeren in noodzakelijke vervanging en/of uitbreiding van grootschalige strategische infrastructuur en overige noodzakelijke en/of wenselijke infrastructuur, huisvesting en bijvoorbeeld talentontwikkeling binnen het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma’s.

Toelichting op de balans

Materiele vaste activa

Materiële vaste activa (M€)

geconsolideerd

Gebouwen en grond

Terrein- ontwikkeling

Inventaris en apparatuur

Overige materiële vaste activa

In uitvoering en vooruit betaald

Niet aan het proces dienstbare mva

Totaal

Aanschafprijs 1-1-2024

a

543,3

47,7

74,3

1,7

20,0

16,9

703,9

Cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen 1-1-2024

b

-337,1

-19,3

-35,3

-1,4

-

-12,1

-405,2

Boekwaarde 1-1-2024

c=a+b

206,2

28,4

39,0

0,3

20,0

4,8

298,7

Investeringen 2024-2028

d

191,4

-

21,2

-20,0

0,3

192,8

Aanschafwaarde desinvesteringen 2024-2028

e

-

-

-

-

-

-

0,0

Afschrijvingen 2024-2028

f

-122,6

-

-36,2

-

-1,4

-160,3

Afschrijvingen desinvesteringen 2024-2028

g

-

-

-

-

-

-

0,0

Terugname bijzondere waardevermindering

h

-

-

-

-

-

-

0,0

Aanschafprijs en terugname waardevermindering 31-12-2028

i=a+d+e+h

734,6

47,7

95,5

1,7

0,0

17,2

896,6

Cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen 31-12-2028

j=b+f+g

-459,7

-19,3

-71,5

-1,4

-

-13,5

-565,5

Boekwaarde 31-12-2028

k=i+j

274,9

28,4

24,0

0,3

0,0

3,6

331,2

Vastgoedinvesteringen

Het meerjarig kader van het LTSH bepaalt de financieringsruimte die beschikbaar is voor de realisatie van huisvesting binnen de hiervoor gestelde kaders voor solvabiliteit en liquiditeit door de RvT. Uitgangspunt van het plan is dat de solvabiliteits-, liquiditeits- en huisvestingsratio de komende jaren binnen de daarvoor gestelde kaders blijven.

De huisvestingsratio (huisvestingslasten/totale lasten) blijft de komende jaren met 9 à 11% onder de signaleringsnorm van 15% die de Onderwijsinspectie hanteert. Ook zijn de effecten van deze investeringen op de solvabiliteit en current ratio in beeld gebracht.

Afzonderlijke investeringsbeslissingen groter dan M€ 5 worden voorgelegd aan de UR en groter dan M€ 10 aan de RvT. Indien het jaarbudget (de totale uitgaande kasstroom uit Annual Plan LTSH) met 10% of meer wordt overschreden, wordt de RvT vooraf om toestemming gevraagd. Hiermee is geborgd dat zowel de RvT als de medezeggenschap tijdig betrokken zijn bij veranderingen die mogelijk financiële risico’s bevatten.

Inventaris, apparatuur en grootschalige infrastructuur

De komende jaren is, op basis van de meerjarenbegroting 2024-2028, rekening gehouden met een investering van M€ 20,4 in inventaris, onderzoeksapparatuur en vervangingsinvesteringen. Deze investeringen bevatten onder meer investeringen in sport en culturele faciliteiten.

Reserves en voorzieningen

In 2022 heeft de UT meer uitgegeven en geïnvesteerd dan er aan financiering binnenkwam. Dat was een bewuste keuze, want met het oog op de toekomst zijn verschillende investeringen noodzakelijk. Ook in 2023 zien we dat het operationeel resultaat minder goed is dan begroot. Dit maakt aanpassingen noodzakelijk. We streven naar een positief resultaat in de komende jaren, maar zullen dit niet in één jaar bereiken. De begroting voor 2024 gaat uit van een negatief resultaat van (maximaal) twee procent van de eerste geldstroom. In 2025 mag dat tekort maximaal één procent zijn. Dit betekent dat er in de periode 2024-2028 voor de jaren 2024 en 2025 een negatief resultaat zal ontstaan. Hierdoor zullen de reserves van de UT de komende jaren afnemen. En in 2026 willen we dat inkomsten en uitgaven volledig in evenwicht zijn. Daarna zullen we weer positieve resultaten moeten boeken om het eigen vermogen aan te vullen tot het niveau dat nodig is voor een financieel gezonde en veerkrachtige organisatie. 

Begroting 2024-2028

De (geconsolideerde) begroting voor de jaren 2024-2028 geeft inzicht in de verwachte resultaatontwikkelingen.

Staat van baten en lasten (M€) geconsolideerd

2023

2024*)

2025*)

2026*)

2027*)

2028*)

Rijksbijdrage

298,1

316,3

317,5

318,5

322,3

324,0

College-, cursus en examengelden

36,3

40,1

43,5

45,0

46,4

47,4

Baten werk in opdracht van derden

99,1

133,0

137,8

126,2

128,4

132,1

Overige baten

48,0

36,8

36,4

37,2

37,0

36,1

Totaal baten

481,5

526,2

535,3

527,0

534,1

539,6

Personeelslasten

344,1

361,2

372,4

373,1

374,7

376,9

Afschrijvingen

27,5

30,3

30,3

30,4

30,0

29,9

Huisvestingslasten

33,1

40,4

40,3

40,4

39,2

38,1

Overige lasten

90,6

102,9

109,9

97,0

99,6

102,9

Totaal lasten

495,3

534,8

552,9

540,9

543,5

547,8

Saldo baten en lasten

-13,8

-8,6

-17,6

-13,9

-9,4

-8,2

Saldo baten en lasten financiële bedrijfsvoering

2,7

0,3

-2,6

-2,9

-3,5

-3,1

Saldo buitengewone baten en lasten

0,0

0,8

0,0

0,0

0,0

0,0

Resultaat uit gewone bedrijfsvoering

-11,1

-7,5

-20,0

-16,8

-12,9

-11,3

Resultaat deelnemingen

0,3

0,0

0,0

0,0

Ombuigingsopgave

0,0

16,4

16,8

12,9

11,3

Totaal resultaat

-10,8

-7,5

-3,6

0,0

0,0

0,0

  • *Gebaseerd op de goedgekeurde begroting 2024-2028

Toelichting

Om de financiën van de organisatie gezond te houden, is een realistisch UT-budget waarvan de realisatie goed gemonitord en waar nodig bijgestuurd kan worden via managementrapportages cruciaal. De resultaatontwikkeling is daarnaast voor een belangrijk deel afhankelijk van de ontwikkelingen en de onzekerheden in de rijksbijdrage en andere inkomsten, de ontwikkeling in studentaantallen, de personele formatie, inflatie, ontwikkeling van de energiekosten en de investeringen voor de komende jaren (met betrekking tot de afschrijvingslasten).

Rijksbijdrage

De rijksbijdrage is geraamd op basis van de voorlopige bekostigingsfoto t-2. Er spelen diverse ontwikkelingen met betrekking tot de rijksbijdrage. Zo zijn de starters- en stimuleringsbeurzen en andere geoormerkte budgetten (waaronder 'wisselstroom', 'slimmer collegejaar' en kennisveiligheid) in deze begroting verwerkt. Daarnaast is voor de loon- en prijsindex gerekend met een verwachting van 4,0%.

In opdracht van OCW zijn door de onderzoeksbureaus PwC en Berenschot onderzoeken uitgevoerd naar respectievelijk de toereikendheid van de rijksbekostiging van het MBO en HO en de optimale verhouding tussen vaste en variabele bekostiging. De onderzoeksrapporten zijn in maart 2021 gepresenteerd. Op dit moment wordt op diverse onderdelen gesproken over de Rijksbekostiging. Er zijn nog geen besluiten genomen.

Om de basis voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek gericht en duurzaam te versterken, investeert de minister in sectorplannen. De eerste tranche is in 2022 toegekend. De sectorplanmiddelen zijn, net als in 2023, opgenomen in onze begroting voor 2024-2028. Onder meer om ongebonden onderzoek te stimuleren, heeft de minister starters- en stimuleringsbeurzen ingesteld. Deze middelen zijn in onze begroting voor 2024-2028 opgenomen. Beide instrumenten zullen de komende tijd nader worden uitgewerkt en/of geïmplementeerd.

Het Nationaal Groeifonds biedt nieuwe kansen voor onderzoek en onderzoeksinfrastructuur. De UT is als partner in Groeifondsvoorstellen gehonoreerd zoals in NXTGEN hightech, PhotonDelta, Einstein Telescope en Impuls Open Leermateriaal. Daarnaast waren er toekenningen voor bijdragen aan Duurzame materialen NL, het Groeiplan watertechnologie, NL 2120, het groene verdienvermogen van NL en aan het project Luchtvaart in transitie.

Collegegelden

De raming van de collegegelden vertoont een stijging in de periode 2024-2028. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt doordat met ingang van collegejaar 2024-2025 eerstejaars studenten weer het volledige collegegeld betalen in plaats van het verlaagde collegegeldtarief.

Baten werk in opdracht van derden

Voor wat betreft de omvang van tweede en derde geldstroom wordt voor de toekomst rekening gehouden met ontwikkeling van inkomsten van M€ 133,0 in 2024 naar M€ 132,1 in 2028. De faculteiten verwachten een stijging van de tweede en derde geldstroom ten opzichte van 2023 (M€ 99,1). Door de sectorplannen onderzoek en onze bijdragen in de Groeifondsvoorstellen van met name PhotonDelta kunnen we een grotere impact maken.

Overige baten

De overige baten laten tussen 2024 en 2028 een stabiel beeld zien.

Personeelslasten

De loonkosten in de begroting zijn gebaseerd op de nieuwe cao 2023 en de meest actuele percentages van onder andere de sociale lasten en de pensioenen. In het meerjarig perspectief is nog geen rekening gehouden met aanvullende loonkostenstijgingen.

Afschrijvingslasten

De afschrijvingslasten zullen in de jaren 2024 tot 2028 een lichte daling laten zien van M€ 29,4 tot M€ 28,6. Meer details zijn te vinden in de toelichting op de balans onder 'materiële vaste activa'.

Huisvestingslasten

De uitgangspunten voor investeringen in huisvesting zijn vastgelegd in het huidige LTSH. De komende jaren komt de huisvestingsratio (huisvestingslasten/totale lasten) uit tussen de 9 à 11%, dit is onder de signaleringsnorm van 15% die de Onderwijsinspectie hanteert.

Vanaf het vierde kwartaal van 2021 zijn de energieprijzen fors gestegen. De energielasten voor 2023 lagen echter wel lager dan in 2022 en lijken zich te stabiliseren. In het budget voor 2024 en verder is rekening gehouden met de hogere energieprijzen. Naast de gestegen energieprijzen is in de begroting 2024-2028 het kader voor de investeringen in huisvestingslasten vanuit het LTSH aangescherpt om de ratio’s binnen de gewenste bandbreedtes te houden.

Baten en lasten financiële bedrijfsvoering

Betreft de financieringskosten van de Universiteit Twente. Als gevolg van het aantrekken van externe financiering nemen deze de komende jaren toe.

Ombuigingsopgave

De komende jaren is er sprake van teruglopende eerste geldstroom baten en verder stijgende kosten. Dit betekent dat er komende jaren sprake is van een ombuigingsopgave. Over de invulling daarvan voor de jaren 2025 en verder worden intensieve gesprekken gevoerd met de organisatie. Bij het opstellen van de begroting 2025 zullen deze keuzes verwerkt moeten worden.